Een vraaggesprek met Aristide von Bienefeldt
De verschrikkingen van het alledaagse
![]() |
Zijn debuut Bekentenissen van een stamhouder (2002) bracht de Nederlandse letteren in opperste staat van verwarring. Al snel werd er druk gespeculeerd over de werkelijke identiteit van deze schrijver met de aristocratische naam. Arnon Grunberg en talloze andere namen passeren de revue. De schaarse optredens in de media en de sprankelende kwaliteiten van zijn debuut dragen bij aan het mysterie van romancier en brievenschrijver Aristide von Bienefeldt (1964). Zijn tweede roman, Een beschaafde jongeman (2003), speelt zich wederom af in Parijs, de stad die hij als zijn vaderstad beschouwt. Begin 2007 verschijnt zijn nieuwe boek, Leer mij Walter kennen!, een sleutelroman over homoseksualiteit.
DOOR erik schoonhoven
‘Als ik Couperus lees droom ik van hem. Dan komt hij langs, met dat innemende gezicht, hij lacht me toe en als ik wakker word, grijp ik meteen weer naar een van zijn boeken. Het is alsof hij nooit helemaal dood is gegaan, nog altijd een beetje onder ons is, iets wat je eigenlijk van geen enkele dode Nederlandse schrijver kunt zeggen.’Collegiaal
‘Couperus is voor mij de enige Nederlandse schrijver die er toe doet, zijn
personages hebben eeuwigheidswaarde, de tram zit zogezegd vol met Eline Veres en
Berties. Natuurlijk zijn er ook minpuntjes: die zijige slaoliestijl, vol met
Tammy Wynette-achtige sentimentaliteit, die ellenlange zinnen… Daar heb ik niet
zoveel mee. In zijn mindere
35
boeken nemen de minpuntjes de overhand. Zo heb ik bijvoorbeeld de
grootste moeite gehad Majesteit uit te lezen. Daartegenover staan
schitterende oud-Nederlandse woorden en uitdrukkingen waarvan je zou willen dat
ze weer ingevoerd werden, via een wetsvoorstel of zo: “poezenliederlijkheid”,
een “fulpen kattenzachtheid”. En wat te denken van “kleinachting” en een
“whistje slaan”…’
‘Net als de meeste Nederlanders maakte ik op school kennis
met Couperus:
Eline Vere, Van oude menschen…, Noodlot en De stille
kracht. Het was de tijd dat Wolkers furore maakte, maar ik wierp me meteen
op Couperus. Het was een verademing een schrijver te leren kennen die zich
keerde tegen de middelmatigheid en zijn blik naar buiten richtte. Misschien is
het dat ene zinnetje geweest, geschreven aan een criticus die zijn werk aanviel
– “Treedt eens buiten uw kringetje” – dat mij naar het buitenland gelokt heeft.
Bij hem vond ik wat ik ook bij Marcel Proust en bij Anatole France vond:
nieuwsgierigheid naar wat er zich achter de horizon afspeelt.’
36
‘Moedig was hij ook: Couperus stelt zich kwetsbaar op in zijn boeken,
iets waar andere Nederlandse schrijvers een broertje dood aan hebben. Maar wat
hem echt anders maakt, dat is de afwezigheid van een moraliserend toontje; hij
neemt waar zonder ooit te oordelen. Elke tien jaar herlees ik iets van Couperus
en telkens merk ik weer hoe collegiaal hij schrijft. Hij initieert je in zijn
wereld, samen ontdek je zijn universum, samen wandel je zijn verhaal binnen. Een
boek elke tien jaar herlezen is trouwens een verrijkende ervaring. Je leert iets
over je eigen ontwikkeling; wat je vroeger aanstreepte vind je nu belachelijk,
of je begrijpt juist niet waarom je bepaalde passages toen niet aanstreepte.’
‘De verhalen die Couperus schreef in Italië en waarin hij
vertelt dat hij met Orlando door Florence flaneert, schoenen met hem koopt, zich
een pak laat aanmeten en grapjes maakt over de kleurkeuzes, zijn ronduit
schitterend. Of er werkelijk sprake is geweest van een verhouding, ja, zelfs of
Orlando überhaupt bestaan heeft - dat interesseert me niet. Hier regeert de
magie van de schrijver, de verbeeldingskracht van grote literatuur die maakt dat
jij daar door Florence loopt, hand in hand met je geliefde. Couperus is de
meester van de hunkering, de idealisering van de verheven en onbereikbare
liefde, die, zoals hij zo schitterend beschrijft in Extaze, onder een
glazen stolp rijpt en almaar verhevener wordt. En almaar onbereikbaarder…’
Verheven liefde
‘Dit sublimeren van de grote liefde, de liefde die te groot is om werkelijk te
kunnen bestaan, is ook het thema van mijn tweede boek, Een beschaafde
jongeman. Als de partner uit het verhaal, Raymond, overlijdt, dan ervaart de
hoofdpersoon dat als een bevrijding: nu kan niets het geluk meer in de weg
staan, nu zijn ze voor altijd samen. Couperus is hier, misschien bewust,
misschien onbewust een inspirator geweest. Net zoals hij in Antiek toerisme
de geliefde als onaantastbaar ideaal op een draaischijf plaatst zodat zij aan
een stuk door bewonderd kan worden en daardoor steeds onbereikbaarder wordt,
open ik de weg naar sublimatie door mijn hoofdpersoon aan aids te laten lijden,
en af te laten zien van seks: de afwezigheid van geslachtelijk verkeer werkt als
katalysator voor de verheven liefde. De verhouding mag dan saai zijn, maar de
verknochtheid wordt door het ontbreken van seks alleen maar sterker.’
‘In mijn persoonlijke leven is het eigenlijk niet veel
anders. Ik word nogal snel verliefd, maar als iemand nesteldrang begint te
vertonen, dan ben ik snel weg. Ik ben liever alleen en geef er de voorkeur aan,
in tegenstelling tot de rest van de mensheid, op afstand lief te hebben. Het is
Couperus geweest die deze vorm van de liefde bij mij heeft aangewakkerd. Dankzij
hem schaam ik me er niet voor. De verschrikkingen van het alledaagse zijn niet
bepaald mijn cup of tea. Naast iemand wakker worden kan voor de
verandering best wel eens aardig zijn, maar als je weet dat de volgende dag
dezelfde persoon naast je ligt, dan is de liefde gauw over. Ik geloof dat het
belang van verhoudingen in onze tijden ernstig overschat wordt. Misschien zou er
meer geïdealiseerd moeten worden. En meer Couperus gelezen …’
‘Of Couperus en Elisabeth een seksuele verhouding hadden, is
moeilijk voor te stellen. Misschien interesseerde het haar niet, wie weet was
zij lesbisch. Feit is dat het in die tijd not done was om ongetrouwd door
het leven te gaan. Het kan zijn dat hun verhouding vooral op praktische kanten
gegrondvest was. Couperus had iemand nodig om de dagelijkse beslommeringen in
goede banen te leiden. En daar was Elisabeth: zij organiseerde hun ontelbare
reizen, zij richtte de kamers in met het somptueuze fluweel, zodat hij zich
ongestoord aan zijn oeuvre en aan zijn pleziertjes kon wijden. Toen ik de
biografie over Couperus van Albert Vogel las – ik lees overigens niet graag
biografieën
37
van schrijvers, het voelt alsof je in de keuken van de kok kijkt en je
kunt je afvragen of een maaltijd beter smaakt als je weet hoe hij bereid is –
kwam het bij me op dat ik liever een levensbeschrijving van Elisabeth gelezen
had. Hoe je ook tussen de regels door leest, je krijgt totaal geen hoogte van
haar. Ze waart altijd ergens rond in zijn nabijheid, als een alomtegenwoordige
beschermengel, maar daar moet je het dan ook mee doen. O ja, zij was de eerste
die Oscar Wilde’s The Picture of Dorian Gray in het Nederlands vertaalde.
Na de dood van Couperus heeft ze nog een heel leven gehad. Ze stierf in 1960.
Als er iemand was die alles over Couperus wist, dan was zij het wel. Die vrouw
verdient een biografie!’
Te krappe jas
‘Een naam verwerven in de Nederlandse literatuur? Ja, natuurlijk schrijf ik om
gelezen te worden, al voel ik me totaal niet thuis in het Amsterdamse literaire
wereldje, waar, om Couperus nog even aan te halen, men zich nogal eens verliest
in “zelfbewondering” en “elkaarbewondering”. Mijn werk is niet specifiek
Nederlands, net zoals ik zelf niet specifiek Nederlands ben. Vandaar dat ik op
de internationale markt gok. Niet dat ik nog geen buitenlandse aandacht gehad
heb, maar het kan beter!’
‘Het is de Nederlandse benauwdheid die me naar den vreemde
heeft gejaagd. Als kind vroeg ik me al af of dit nu alles was. Altijd had ik het
gevoel, en dat heb ik nog steeds als ik hier langdurig ben, dat het echte leven
zich elders afspeelt. Ik zal niet over het bekende maaiveldscenario beginnen
(alleen het Koninklijk Huis lijkt zich op dat gebied alles te kunnen
veroorloven...), en dat in Nederland een burgeroorlog gedoemd is te mislukken
omdat je om zes uur thuis moet zijn om te eten - dat is ook geen nieuws. Laat
ik, voor de verandering, het woord maar weer eens aan Couperus geven: “In het
buitenland maak je meer mee in een dag dan in Nederland in een heel jaar.”’
Leven in Parijs
‘Dat ik voor Parijs koos – en in mindere mate Londen – en niet zoals Couperus
voor Italië, heeft misschien te maken met een scherf van mijn verleden, een
scherf die ik ook in mijn eerste boek aanstip: mijn overgrootouders zijn in
Parijs aan hun einde gekomen, na een Couperus-achtig bestaan geleid te hebben,
waarbij ze al feestend van de ene Europese metropool naar de andere trokken,
totdat ze het familiefortuin erdoorheen gejaagd hadden en het doek viel. Voor
een kind is zo’n verhaal natuurlijk prachtig, vooral als er zo weinig bekend is
dat je er van alles kunt bij verzinnen. Het resultaat was dat ik Parijs al als
mijn vaderstad beschouwde voor ik er ooit geweest was. Toen ik voor het eerst
voet op Franse bodem zette – ik was een jaar of veertien – had ik het idee thuis
te komen. Dat gevoel is nooit overgegaan.’
‘Dat Couperus een aversie tegen Parijs had, kan ik me
voorstellen. Parijs is een stad die je emoties uitvergroot: als je je slecht
voelt, voel je je in Parijs nog slechter, maar als het goed gaat dan is zelfs de
sky de limit niet. Deze extremen hebben ook iets met het
38
klimaat te maken: in de winter is Parijs afstandelijk – noordelijk, als
je wilt – in de zomer laat zij haar mediterrane gezicht zien. Couperus was er na
het schrijven van Noodlot en
Extaze, boeken waarin zijn homoseksualiteit aan de orde komen. Misschien
besefte hij dat de grote liefde niet voor hem weggelegd was, en altijd een
verheven, gedroomde liefde moest blijven. Dat hij er in de winter was, zal het
er niet gemakkelijker op gemaakt hebben.’
‘In Parijs kan je lot op elke straathoek veranderen. Niet dat
dat elke dag gebeurt, maar er hangt altijd wel iets in de lucht: een oude vrouw
die in de bus naast je komt zitten en je
haar
levensverhaal vertelt of iemand die een geheim met je deelt waar hij met niemand
anders over durft te praten. In Een beschaafde jongeman vertel ik over
mijn vriendschap met een clochard die ik op een bankje langs de Seine had leren
kennen. Hij had iets van Candide: ondanks de reeksen afgrijselijkheden die hij
had meegemaakt – ik noem alleen een jarenlange opsluiting in een psychiatrische
inrichting omdat hij voor zijn homoseksualiteit uit gekomen was en een
zelfmoordpoging na de zelfmoord van zijn geliefde – had hij het vertrouwen in de
mensheid nooit verloren. Hij was zeventig, en vol hoop op een betere toekomst.
Ondertussen voerde hij eenden en bezocht hij gratis concerten die soms in kerken
worden gegeven. Hij kende alle adressen uit zijn hoofd. Iemand die je je hele
leven bijblijft. Zulke ontmoetingen heb ik ook in Londen. Weet je wat het is? In
die steden zijn mensen zich er veel bewuster van dat zij een product van het
verleden zijn, er door gemaakt en gevormd zijn, en dat ze het verleden iets
verschuldigd zijn. Nederlanders zijn altijd met het nu en met de toekomst bezig.
Zo creëer je een respectloze onverschilligheid voor hen die ons voorgegaan zijn
en datgene dat zij achtergelaten hebben. De middelmatigheid verwordt tot norm.
Ik hoorde laatst dat het graf van Anna Blaman geschud is. Zoiets is in Frankrijk
of in Engeland ondenkbaar.’
‘De specifieke fascinatie voor het klassieke verleden, zoals
Flaubert en Couperus, heb ik echter niet. Couperus voelde zich aangetrokken tot
de oudheid omdat hij er zijn verbeeldingskracht op kon botvieren. Hoe verweerder
en kapotter de beelden en de tempels, hoe meer hij er van zichzelf in kwijt kon.
Misschien ben ik nog te jong… Ik wacht op de vonk.’
Karakterverzamelen
‘Ik ben altijd op zoek naar verbanden. Dat Madame Bovary weleens de tante van
Eline Vere zou kunnen zijn, is bijvoorbeeld een vraag die me mateloos boeit.
Dingen die me opvallen streep ik aan of schrijf ik op in schriftjes. Het kan
altijd van pas komen. Zo heb ik de naam Aldo, die zowel in Van oude menschen
als in Aan den weg der vreugde
voorkomt, een paar keer gebruikt in mijn boeken. Ook heb ik weleens een passage
uit Dickens aangehaald, of schrijf ik vier woorden achter elkaar over uit een
boek dat me op een bepaald moment bezighoudt. Als daar dan een lezer op reageert
dan heb ik het gevoel dat ik niet voor niets schrijf.’
39
‘De hoofdpersoon van mijn eerste boek werd in de Volkskrant
vergeleken met
Eline Vere. Vreemd genoeg heb ik nogal wat van dat soort vrouwen gekend,
vrouwen met grootse en meeslepende frustraties. Eline Vere is geen uitvinding
van Couperus; hij heeft het type vrouw zogezegd op de kaart gezet - net zoals er
op een dag iemand homoseksualiteit op de kaart gezet heeft. Ja, de Eline
Vere-vrouw ligt me wel. Ik ben een willig slachtoffer van hun verhalen: never
a dull moment. Altijd ben ik benieuwd naar hun lotsbestemming, en altijd
hoop ik dat het eens een keer anders afloopt. Tevergeefs...’
‘Mensen zijn mijn inspiratiebron en ik ontmoet er liefst zo
veel mogelijk. Ik verzamel karakters zoals anderen sigarenbandjes verzamelen,
maar als ze hun dienst bewezen hebben dan ban ik ze uit mijn leven. Ongeacht of
ze zich aan me hechten of misschien zelfs verliefd op me worden. Je zou kunnen
zeggen dat ik een professionele dumper ben. Soms sluit ik me voor alles af. Dan
kijk ik geen tv, luister geen radio, lees geen kranten. Die achteloze manier
waarmee van een bloederig bombardement naar een vraaggesprek met Willeke Alberti
gezapt wordt - ik zal er nooit aan kunnen wennen. Uit zelfbescherming moet je af
en toe hard zijn.’
‘Ik ben opgegroeid in een tijd waarin ons een volmaakte
wereld beloofd werd, en ik moet zeggen dat mijn opvoeders het er niet slecht
vanaf hebben gebracht: geen moment twijfelde ik er aan dat ze het wel eens niet
bij het rechte eind konden hebben. De landing was op z’n zachtst gezegd
turbulent. Ik geloof dat ik de ontluistering nooit helemaal te boven gekomen
ben.’
‘Misschien schrijf ik om met deze ontluistering in het reine
te komen, al denk ik toch dat ik in de eerste plaats schrijf om het dagelijks
leven draaglijk te maken. Werken is de enige manier om de werkelijkheid te
ontvluchten.’
Dit is het achtste deel van een serie vraaggesprekken met literaire auteurs over de betekenis van Couperus voor hun werk. Met dank aan het Museum van Loon te Amsterdam die voor dit interview haar Rode Salon ter beschikking stelde.
(Uit: Arabesken 14 (2006), nr.28, p.34-39.)