Een vraaggesprek met Marjolijn Februari
‘Sommige van Couperus’ stukken kun je zo
weer in de krant zetten’
![]() |
Als een van de weinige columnisten in Nederland besteedt Marjolijn Februari in haar stukken geregeld aandacht aan het werk en het leven van Louis Couperus. Vorig jaar kreeg ze het eerste exemplaar aangeboden van Een dandy in de Oriënt, de positief ontvangen studie van José Buschman. Reden genoeg voor Arabesken om Februari eens te spreken over haar band met de Haagse auteur.
DOOR menno voskuil
Behalve van haar wekelijkse column in de Volkskrant kent het grote publiek Marjolijn Februari van haar twee romans De zonen van het uitzicht (1989) en De literaire kring (2007). Beide romans werden geprezen door zowel lezers als critici: haar debuut werd bekroond met de Multatuliprijs en De literaire kring stond zowel op de shortlist voor De Gouden Uil als op die voor de Libris Literatuurprijs.
28
ik hem vooral als een van de grootste columnisten die wij hebben gehad.
Sommige van Couperus’ stukken kun je zo weer in de krant zetten, ze zijn nog
steeds leuk.
Ik ben misschien in de columns wel beïnvloed door Couperus.
Dat heb ik pas een tijdje geleden bedacht toen ik weer eens wat van hem
teruglas. Voor columns moet je een bepaald soort inhoud en een stijl vinden.
Toen ik columns ging schrijven, bedacht ik dat ik een mengvorm wilde maken
tussen – wat ik noem – vormcolumns en inhoudcolumns. Iedere krant heeft
vormcolumns. De meester van de vormcolumn was Martin Bril, maar ook iemand als
Remco Campert past in deze categorie. Daarnaast kennen we inhoudcolumns, dat
zijn onder andere de politieke commentaren. Het was mijn bedoeling een soort
mengvorm te maken tussen vorm en inhoud, waarbij je wel degelijk informatie
aanlevert voor de lezers, maar dan wel weer in een soort verhalende vorm met
literaire stijltechnieken. Mijn hele leven probeer ik eigenlijk een soort
mengvorm te zoeken. Ik heb daar een aantal oplossingen voor gevonden waarvan ik
achteraf denk: dat is precies wat Couperus heeft gedaan in de verslagen die hij
maakte vanuit het buitenland! Hij bracht verslag uit van een situatie of schreef
een reisverslag, hij vertelde iets over een land, maar toch altijd wel met
allerlei persoonlijke excursies erin.’
Vooral de bundel Brieven van den nutteloozen toeschouwer
kan Marjolijn Februari zeer waarderen. De manier waarop Couperus hier zijn
positie bepaalt als literair mens ten opzichte van de actualiteit, de Eerste
Wereldoorlog, wekt haar interesse: ‘Die hele worsteling die daar in zit, die is
voor mij zeer herkenbaar. De enige manier voor hem om dat probleem op te lossen
was schrijver te worden, en dat proces vervolgens te beschrijven. Dan had hij
tenminste een commentaarfunctie en kon hij doen alsof dat zijn rol was. Hij was
toeschouwer, weliswaar nutteloos, maar hij schreef in de krant, als een soort
verslaggever. Dat gaf hem nog enig houvast.’
Daarnaast ziet Februari in de korte stukken veelvuldig het
gebruik van zelfspot als stijlmiddel, iets wat ze in eerder gelezen werken van
Couperus niet terugvindt. Deze vorm van zelfironie herkent Februari ook sterk in
het werk van
een
andere literaire held, de Engelse schrijver Oscar Wilde: ‘Wilde vind ik een van
de grootste moralisten van de twintigste eeuw. En dat geldt voor Couperus toch
ook wel een beetje. Die zit in een heel vergelijkbare morele positie, die me erg
interesseert.
Als je denkt aan de verwantschap tussen Couperus en Wilde,
komt het woord “camp” gauw op. “Camp” is een mooi, vaak door homoseksuelen
gehanteerd, stijlverschijnsel en is de laatste decennia zeer ten onrechte een
beetje afgepakt van de homoseksuelen. Ik denk dat “camp” van oudsher een andere
benaming is voor homoseksuele zelfspot. Het heeft te maken met altijd buiten de
dingen staan. Je zit niet in de kern, maar altijd in de marge. Je kijkt van
buiten naar de wereld zoals die zich aan je voordoet en ziet dan je eigen
rolafwijking. De rol die je aanneemt, kun je nooit helemaal zo aannemen zoals
die je in je jeugd is voorgehouden. Je speelt wel een rol, maar weet
tegelijkertijd dat die niet helemaal echt is. Met die rol drijf je dan de spot.
Je laat jezelf zien, maar je laat tegelijkertijd zien dat je eigenlijk heel
anders bent dan de
29
anderen. Daar zit eindeloos veel bedoeling in. Die zelfspot zie je bij
Wilde natuurlijk heel sterk, maar bij Couperus ook.’
Couperus beschrijft zichzelf in zijn korte stukken regelmatig
als een overgevoelige man die eigenlijk nergens tegen kan. Deze literaire
zelfkarakterisering is volgens Marjolijn Februari een typisch voorbeeld van het
stijlverschijnsel ‘camp’: ‘Hij moet voortdurend even gaan liggen, want anders
wordt het hem teveel. Hij overdrijft die zwakte geweldig. Die merkwaardige draai
zit er bij Wilde ook in: die aanstellerij van “Ja ach, bij mij draait het alleen
maar om de schoonheid”. Die houding maskeert een heel streng moreel oordeel over
hoe de wereld volgens hen eigenlijk zou moeten zijn. Mensen zouden zich anders
moeten gedragen. Dit is een heel streng standpunt, maar het komt voort uit
zelfspot. Ze wekken de suggestie: het ligt aan mij, maar eigenlijk ligt het aan
de anderen. Die doen raar met hun daadkracht, die ik niet heb, maar dat komt
omdat ik zo neurotisch ben…’
Volgens Februari is het mede aan Couperus’ zelfspot te danken
dat zijn werk vandaag de dag nog steeds leesbaar is. Maar dát hij gelezen wordt,
is minder vanzelfsprekend: juist daarom is het belangrijk Couperus steeds weer
naar voren te brengen, te citeren en te herlezen. Er ligt hier ook een
verantwoordelijkheid bij de uitgevers: ‘We hebben in Nederland geen grote series
zoals ze in Duitsland hebben, met alle bekende klassieken in één soort uitgave,
en altijd voorradig. Bij ons is iets even beschikbaar en dan is het weer weg.
Voor zo’n reeks zou Couperus dan de eerste zijn die je kiest. Hij is gewoonweg
de grootste.’
Dit is het dertiende deel van een serie vraaggesprekken met literaire auteurs over de betekenis van Couperus voor hun werk.
(Uit: Arabesken 18 (2010), nr.35, p.27-29.)